Het hoofddoekendebat, kan het ook correct en fatsoenlijk?

Etienne Vermeersch
Wikimedia Commons - Etienne Vermeersch

In mijn persoonlijke omgang met mensen heb ik nooit iemand wegens zijn wereldbeschouwing onvriendelijk behandeld. Dat hoeft mij niet te beletten maatschappelijke problemen op een rationele wijze te bespreken.

Etienne Vermeersch reageert op de kritiek op zijn persoon.

'Bedankt. Ik zal eerlijk met je zijn. Toen ik je mail gelezen had, kreeg ik tranen in mijn ogen, ik kan het niet geloven dat ik als moslima niet de nodige kennis heb om in debat te gaan met jou. Dankzij jou elhamdoelillah ben ik nog meer bereid om zoveel mogelijk bij te leren over mijn godsdienst. Ik beloof het je, zodra ik er klaar voor ben, zal ik insha allah weer contact met je opnemen. Ik dank je alvast voor je mail. Wa salamoe aleykoem." 

Dat is een typisch uittreksel uit mails die ik terugkrijg na met moslima's in debat te zijn gegaan over hun godsdienst. Staat dat niet mijlenver van de grofheid van Tom Naegels (DM 16/5) en de betweterigheid van Rik Pinxten (DM 15/5)? En denkt men werkelijk dat ik zo'n antwoord zou krijgen als ik zelfs maar van ver leek op de persoon die Tom Naegels schetst?

Ik moet hier in een kort bestek antwoorden op een hele reeks kritieken.

1. Kant. Als ik de "gulden regel" bespreek, verwijs ik naar Confucius, heb ik het over de "Samaritaanse naastenliefde", dan citeer ik het evangelie van Lucas, in verband met de eis tot universaliseerbaarheid van gedragsregels, vermeld ik Kant. Wie mijn publicaties kent, weet dat ik geen enkel dogma aanvaard, ook niet deze principes: bij elke toepassing moet een rationele motivering verstrekt worden. Dat is echter niet mogelijk in een beknopt krantenartikel. De discussie van Rik Pinxten over Kant en andere verlichtingsdenkers is dus naast de kwestie.

2. De wezenlijke vraag is of het in deze context zinvol is naar algemene regels te streven. Tom Lanoye ziet daar het belang niet van in (DM 7/5): hij wil een debat over iedere individuele toepassing: "Waarom is een hiv-lintje niet te tolereren?" Wel, ik zal het eenvoudig uitleggen.

Je staat voor een rood licht in volle polder. Links en rechts, kilometers ver, is er geen auto te bespeuren. TL vraagt: "Hoe beargumenteert een moraalfilosoof dat je hier niet door het rood licht mag rijden?" Het antwoord is: als je de algemeenheid van de regel laat vallen, zullen er situaties opduiken waarbij het antwoord niet voor de hand ligt, en dan wordt de kans op vergissingen groot. Bij regels in groepsverband komt daar nog bij dat discriminaties (die moet de regel volgen, die niet) niet te vermijden zijn. 

3. Ten aanzien van Patrick Janssens wil ik beklemtonen dat mijn uiteenzetting over de symboolaspecten van de hoofddoek niet als argument voor zijn regeling was bedoeld: de eis van het neutraal zijn en er neutraal uitzien volstaat daartoe. Ik had het over de bagatelliserende uitdrukking "een lapje stof", tevens wou ik aan moslims duidelijk maken dat de hoofddoek ook in de algemene omgang storend kan overkomen, al wens ik hier geen verbod, wel overreding. 

4. Ik zei al dat Rik Pinxten naast de kwestie praat, maar er is meer: zelden heb ik met zoveel aplomb zo'n kapitale blunder zien begaan: "(De verlichtingsdenkers) redeneerden over de wereld als een toppunt van beschaving in de eigen hof en wat irrationeel gerommel (...) in de rest van de wereld. (...) Islam, boeddhisme en de honderden andere tradities (...) bestonden niet, laat staan dat ze in staat zouden zijn geweest om die tradities als iets anders dan vreemd of primitief te beschouwen." Enzovoort. Rik Pinxten weet dus niet dat Matteo Ricci's De christiana expeditione apud Sinas (1615) tot een golf van enthousiasme in intellectueel Europa leidde. Isaac Vossius vond de Chinese maatschappij de meest prijzenswaardige van de mensheid. Saint-Evremond en Sir William Temple waren even sinofiel: "Er is geen beter model om het leven te ordenen dan Confucius." Boulainvilliers vergeleek Confucius met Spinoza. Volgens Pierre Bayle hadden de Chinezen de beste moraal ter wereld. Toen de jezuïeten in 1687 enkele teksten van Confucius publiceerden, splitsten de denkers van de achttiende eeuw zich in drie groepen: diegenen die de Chinese cultuur verheerlijkten ten nadele van het christendom, diegenen die zich afvroegen hoe een maatschappij zo goed kon zijn zonder het christelijke geloof, en de jezuïeten, met in hun spoor Leibniz, die in dit denken een voorafbeelding van het ware geloof zagen. Wolff dacht dat de natuurlijke rede hen op zo'n hoog ethisch vlak gebracht had. Voltaire schreef: "Ils ont perfectionné la morale qui est la première des sciences." Montesquieu vroeg zich af hoe ze, zonder geloof in de onsterfelijkheid van de ziel, toch tot maatschappijprincipes kwamen "admirables pour la société". Trek nu alstublieft eens na wat Rik Pinxten hierover schrijft: "irrationeel gerommel"! In verband met de islam stimuleerde het goed geïnformeerde, en heel positieve werk van Adriaan Reland (De religione mohammedica, 1705) een boeiend debat. De antireligieuze groep had het over "les trois imposteurs" (Mozes, Jezus en Mohammed) naar een anoniem boek dat nota bene uit de islamcultuur kwam. Een andere richting (Boulainvilliers, 1730) zong de lof van de islam als ethisch en rationeel superieur aan het christendom (vergelijk ook: Toland, Radicati, Bernard, Fréret, de markies d'Argens...). Voltaire zag in Mohammed een grote wetgever en een rationele hervormer. In zijn Traité sur la tolérance (1762) vond hij de moslims toleranter dan de christenen en volgens Bayle hadden moslims minder mensen om hun godsdienst vermoord dan er alleen al in de Sint-Bartolomeusnacht in Parijs werden gedood (1572). En er was ook nog de grote waardering voor Ibn Rusd (Averroës) en voor de roman van Ibn Tufayl Het leven van Hai Ibn Yakzan. Tegen het einde van de achttiende eeuw werd men dan gefascineerd door Indië. Kortom: de stelling van Rik Pinxten geeft blijk van een totale onwetendheid betreffende zijn eigen vakgebied. Zelfs de 'ringparabel' uit Nathan der Weise, een kerntekst van de verlichting, en van onze cultuur überhaupt, die zijn thesis ontkracht, lijkt hem onbekend, pijnlijk! Als hij op zoek is naar een fundering voor een moraal van universele solidariteit, verwijs ik naar mijn boek: De ogen van de panda (1988). 

5. Sinds de jaren zestig heb ik heel wat opiniestukken geschreven, in allerlei kranten en tijdschriften. Behalve Philip Dewinter heb ik daarin nooit personen aangevallen en in dat geval betrof het alleen diens ideeën. Alleen als ik me onrechtvaardig behandeld voel, durf ik al eens terugslaan, maar dan alleen met feiten, niet met scheldwoorden. Tom Naegels kent mij niet en ik heb hem nooit een strobreed in de weg gelegd, toch heeft hij mij al vaak beledigd. Nu heeft hij het over "blaffen, sneren, intimideren" en over mijn "onaangenaam superioriteitsgevoel". Hij verwijst daarvoor naar mijn gesprek met Vekeman. Ik moet eraan herinneren - sorry, Vekeman - dat die mij, zonder aanleiding van mijn kant, in diverse artikels als volgt had besproken: "moraalridder van de droevige figuur", "onverlicht genie", "prietpraat", "als kind ei zo na verdronken in een bad vol waarheidsserum", "als een dronken dorpspastoor", "zijn verbale kwakje geloosd" enzovoort. Omdat aan die kwetsende uitspraken geen inhoud verbonden was, wou ik daarop antwoorden. Vandaar dat gesprek. Daarin vind je geen enkele belediging. Naast elke positieve uitspraak over de Bijbel citeerde ik (correct) een negatieve, om zo aan te tonen dat de denkwijze van Vekeman niet op een vast criterium steunde. Dat ik hem verantwoordelijk achtte voor alle misdaden van het christendom is absurd en die bewering alleen al toont aan dat Tom Naegels niet eens in staat is een socratische discussiewijze te begrijpen: de andere met de consequenties van zijn denken confronteren. Ik weet niet of Tom Naegels hetgeen volgt, zal snappen, de meeste lezers echter wel. In mijn persoonlijke omgang met mensen heb ik nooit iemand wegens zijn wereldbeschouwing onvriendelijk behandeld. Dat hoeft mij niet te beletten maatschappelijke problemen op een rationele wijze te bespreken. Er zijn moslims waarmee ik als individu bevriend ben, dat sluit harde kritiek op de negatieve aspecten van de islam in het algemeen niet uit (idem voor individuele christenen versus het christendom). De islam heeft zich als ummah (gemeenschap) geuit in de Verklaring van Caïro over de Mensenrechten in de Islam (1990), ondertekend door topvertegenwoordigers uit 54 moslimlanden. Volgens artikel 24 zijn alle artikels van die verklaring ondergeschikt aan de shariah. Ik herinner eraan dat die shariah onder meer de doodstraf voorziet voor geloofsafval en de doodstraf voor moord, behalve voor rijken die bloedgeld kunnen betalen.