Dat je als volwassene een bijdrage moet kunnen leveren tot het leven in gemeenschap, spreekt voor zichzelf, maar sinds Kant maakt ook het 'persoon-zijn', als autonoom wezen, een essentieel element uit van dit volwaardig menszijn. Het recht op autonomie in denken en handelen, over alles wat niet de rechten van anderen aantast, wordt nu algemeen aanvaard als een centraal mensenrecht.
Kinderen zijn geroepen om eens dat statuut van zelfstandig wezen te bereiken. De opvoeding moet dus, naast het meer beroepsgerichte aspect, ook de weg naar zelfstandigheid, naar de eigen keuze op het gebied van godsdienst, de ethische opvattingen, de relaties met andere mensen en het nastreven van geluk, volkomen open maken. De ouders hebben wel het recht en de plicht naar eigen inzicht de eerste wegwijzers te plaatsen, maar dat recht is niet absoluut: de wijze van opvoeden mag de keuzevrijheid van de latere volwassene niet in het gedrang brengen.
Een klein kind heeft behoefte aan houvast, maar vanaf de puberteit moeten we jongeren stimuleren tot ontdekking en openheid, tot contact met andere manieren van denken en leven, zodat ze tegen het einde van de adolescentie hun vleugels kunnen uitslaan en daarheen vliegen waar ze willen. Vanaf het secundair onderwijs moet de school er daarom naar streven op het gebied van levensvisies en van intermenselijke contacten, een diversiteit van aanbod te realiseren.
Als alle kinderen recht hebben op een optimale vorming, dan moet de overheid die voor iedereen garanderen, ongeacht de levensvisie, de status of de etnische achtergrond van de ouders. Ze moet dus voor alle kinderen voortreffelijk onderwijs inrichten, op een niet te grote afstand van hun woning. Men kan hiertoe aan alle levensbeschouwelijke groepen de financiële middelen verschaffen om overal eigen scholen op te richten: moslims, protestanten, joden, humanisten, katholieken, enzovoort. Iedereen ziet in dat zo'n onderwijssysteem onbetaalbaar zou zijn: alleen een pluralistische public schoolbiedt daarvoor een kwalitatief hoogstaand en financieel haalbaar alternatief.
Het probleem is bij ons misschien nog niet acuut, maar als de moslims zo'n onderwijs wensen, kan dat snel veranderen, en op welke gronden kan men aan moslims weigeren wat men aan katholieken toestaat? En het gaat toch niet op in verband met zo'n belangrijke materie principes aan te hangen die maar in een beperkt aantal landen haalbaar zijn.
Zowel vanuit ethisch als financieel oogpunt is de veralgemeende pluralistische school dus het ideaal dat we allen moeten nastreven. Dat is een ijzeren logica waaraan niet te ontkomen valt.
Maar we leven niet in de beste van alle werelden en zo'n ideaal is niet in een handomdraai te verwezenlijken. In Vlaanderen kiest momenteel een grote meerderheid van de ouders voor het gesubsidieerd katholiek onderwijs. Die historisch gegroeide situatie kunnen en mogen we niet zomaar ongedaan maken: er is een langzame evolutie nodig, maar om die te richten moeten we het einddoel goed voor ogen houden en een adequate analyse maken van de huidige toestand.
Er is uiteraard al een hele weg afgelegd; daarvoor heeft de maatschappelijke evolutie gezorgd. Als ik het katholiek onderwijs van nu vergelijk met dat van mijn jeugd, dan is het verschil immens. Van 's morgens tot 's avonds leefden wij in een godsdienstige sfeer: iedere dag verplichte communiemis, op zondag twee missen, vespers en lof. Nu zijn er "katholieke" scholen waar de leerlingen nooit een "eucharistieviering" meemaken en zelden een gebed. In de lessen godsdienst wordt nauwelijks uitgelegd wat de kern is van de christelijke leer. In mijn cursus over Jezus werd ik telkens weer geconfronteerd met een ontstellende onwetendheid over het christendom, ook bij studenten die uit het katholiek onderwijs kwamen.
Maar niet alleen de school is veranderd. De katholieke gemeenschap van mijn jeugd, die de CVP ooit de volstrekte meerderheid bezorgde, is in grote mate verdampt en zelfs bij de praktiserende gelovigen leeft een diversiteit van opinies: alleen een kleine minderheid aanvaardt nog de katholieke leer zoals Rome die voorschrijft.
Voor die grondig gewijzigde maatschappelijke en pedagogische context blijven de bisschoppen in hun brief volledig blind. De katholieke school is volgens hen ,,gesitueerd binnen de katholieke geloofsgemeenschap'' en is ,,gestoeld op de principes van de rooms-katholieke godsdienst''. Maar hoe is zoiets mogelijk als een groot aantal leerlingen en leraars de deelname aan die gemeenschap niet meer reëel beleeft en wanneer zelfs wie zich echt katholiek noemt, zich meestal niet kan vinden in de stellingen van de paus over contraceptie, proefbuisbaby's, abortus, homoseksualiteit, aids, euthanasie, enzovoort? Hoeveel katholieke leraars geloven nog in de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, gesteld dat ze al weten wat die uitdrukking betekent?
In de praktijk staat de term katholieke school niet meer voor een bepaalde inhoud: alleen een formeel criterium geeft de doorslag: erkenning door de bisschop. Is het dan niet plausibel dat zowel leerlingen als leraars de afstand tussen dat officieel katholiek zijn van hun school en hun reële denk- en leefwereld als kunstmatig, om niet te zeggen hypocriet ervaren? Kan zoiets de basis vormen voor een authentieke geloofsbelevenis? De feiten tonen aan dat, ondanks het numerieke overwicht van de katholieke scholen, de geloofsafval in de laatste decennia aanzienlijker geweest is dan ooit. Een bewust gestuurde evolutie in de richting van authenticiteit, van het erkennen van het feitelijk pluralistisch karakter van de levensvisies van leraars en leerlingen, zou uiteenlopende soorten bloemen laten bloeien. Zo'n aangeboden, niet opgedrongen, modern katholicisme zou meer jongeren echt aanspreken dan nu het geval is.
In de recente discussies van politici ging het vooral over de leerlingen, onder meer over het niet zo dringende thema "zedenleer". Daarbij verwaarloost men systematisch het zoveel ernstiger probleem van de leraars. Jarenlang heeft men de "specificiteit" van het katholiek onderwijs zo geïnterpreteerd dat de leraars zich niet alleen tijdens hun onderwijstaak, maar ook in hun privéleven moesten schikken naar de regels van de katholieke leer. Dat heeft onder meer geleid tot broodroof bij mensen die na een mislukte relatie een nieuwe liefde door een huwelijk wensten te bezegelen. Hoewel dat een schandelijke inbreuk is op de mensenrechten, hebben de bisschoppen daarover nog nooit enig teken van berouw betoond.
Door de historisch gegroeide situatie - die alleen dankzij de overheidssubsidiëring houdbaar bleef - komt de meerderheid van de beginnende leraars noodzakelijk in het katholiek onderwijs terecht. Als mens hebben die het onvervreemdbaar recht vrij voor een godsdienst te kiezen en van levensvisie te veranderen. Maar de verdeling van de kredieten voor onderwijs heeft tot gevolg dat de meerderheid onder hen geen plaats kan vinden buiten het katholiek onderwijs. Als tegelijk de "specificiteitsregel" hun volledige trouw aan de katholieke leer oplegt, dan volgt daaruit dat ze met overheidsgeld gedwongen worden katholiek te blijven of zich althans zo voor te doen. Al jaren betoog ik, met weinig succes, dat dit niet kan. Welke argumenten men ook aandraagt voor die "specificiteit", nooit kunnen ze opwegen tegen het universeel menselijk recht om zich een opinie te vormen en zijn opinies te wijzigen. Iedere instelling (school, ziekenhuis...) die mensen wegens hun opinies of privéleven met uitsluiting bedreigt, is mensonterend, want men kan dan alleen aan broodroof ontkomen door verraad aan zichzelf (abnegatie) of door hypocrisie. Beantwoorden zulke attitudes echt aan het profiel van de goede opvoeder?
Er kan heel wat aan de beginselen van het katholiek onderwijs gesleuteld worden, zonder dat de leraars, leerlingen en ouders daar nadelen van ondervinden. Maar daarvoor is een verdieping van het probleembesef bij de bisschoppen dringend nodig. Of beter zelfs, misschien kan men gaan denken aan een Interdiocesaan Onderwijsberaadwaarin de basis van het katholiek onderwijs het voor het zeggen heeft, en de bisschoppen een echt dienende rol spelen: een luisterende.