Volgens Schneemelcher, de top-autoriteit inzake apokriefen van het Nieuw Testament, schrijft Irenaeus rond 180 dat er een zogenaamd evangelie van Judas zou bestaan (in het Grieks), dat zou uitgaan van een Caïnitische sekte die ten dele gnostische opvattingen zou verdedigd hebben.
Het Koptisch manuscript dat enkele jaren geleden in Egypte werd gevonden en recent door een Zwitserse groep werd verworven, en binnenkort zal worden gepubliceerd en vertaald, zou (als manuscript) dateren van de vierde eeuw. De mogelijkheid bestaat dat dit een vertaling was van het Griekse apokriefe evangelie waarover Irenaeus spreekt. We moeten dat echter afwachten.
Er staan in Le Monde onjuistheden. De Griekse 'Judas' zou vermoedelijk tussen 140 en 160 geschreven zijn. Dat is zeker niet gelijktijdig met de kanonieke evangeliën.
Momenteel neemt men in brede kring aan dat het evangelie van Marcus geschreven zou zijn rond 70; dat van Mattheus rond 90 (85-95), Lucas rond 95 (90-100) en Johannes rond 100 (95-110). Er bestaat een papyrusfragmentje van Johannes dat rond 120-130 te dateren is. Als dit fragmentje representatief is voor de volledige tekst (wat niet zeker is), zouden we kunnen afleiden dat het laatste kanonieke evangelie rond 120 moest bestaan. De apokriefe Judas kan dus moeilijk gelijktijdig met de kanonieke evangeliën ontstaan zijn; zeker voor Marcus is dat totaal uit te sluiten.
Gnostische elementen zijn in mijn optiek rond 90-100 in het christendom binnengedrongen: zowel Johannes als het (latere) Thomasevangelie vertonen daar sporen van.
De tendens om wat traditioneel goed en kwaad was om te keren, dateert vermoedelijk van nog later: er is een gnostisch evangelie waarin Jahweh de boze god is en de slang in het paradijs een afgevaardigde van de goede god (hij brengt de 'kennis van goed en kwaad' !); Jezus is dan de nieuwe afgevaardigde van de goede god, die de 'gnosis' (kennis) brengt tegen de obscurantistische Jahweh. Vanuit dit soort denkwijze kan men ook Caïn en Judas als vertegenwoordigers van die goede god beschouwd hebben (vandaar de 'Caïnistische' secte).
Ik wacht met enige spanning op de tekst, maar vanuit mijn kennis van het domein verwacht ik daarvan niets nieuws voor wat betreft het mainstream christendom (Paulus en de kanonieke evangeliën) dat in essentie tot de tweede helft van de eerste eeuwbehoort; terwijl ik overtuigd ben dat de apokriefen (van allerlei pluimage) ontwikkelingen van de tweede eeuw zijn, die verder fantaseren op details uit de oorspronkelijke teksten (zie bv. de hype rond Maria Magdalena, een vrouw waarover we ongeveer niets weten en die m.i. niet eens bestaan heeft).
Etienne Vermeersch