ZOALS ook anderen hebben opgemerkt (Marc Hooghe, DS 13 januari) bestaat het risico dat de discussie over de hoofddoek herleid wordt tot de vraag hoe onze maatschappij met religieuze symbolen omgaat. Patrick Dewael (DS 10 januari) heeft, geïnspireerd door de Franse commissie-Stasi, zijn standpunten terzake eveneens in algemene termen geformuleerd, maar iedereen weet dat het in essentie over de ,,hoofddoek'' (hijab) gaat. Toch blijft de verwarring groot. Sommigen hebben het over een macho-tekst, hoewel er alleen naar vrouwelijke auteurs wordt verwezen. Velen verwachten blijkbaar een algemeen verbod op het dragen van de hoofddoek. Manu Claeys en Anne Provoost (DS 13 januari) denken dat het eigenlijk gaat over het verbieden van hoofddoeken ,,in publieke gebouwen''.
Dewael zelf doet echter slechts twee concrete voorstellen.
Ten eerste, het dragen van de hijab, of andere tekens die duidelijk naar een wereldbeschouwing verwijzen, door vertegenwoordigers van de overheid, kan niet (bedoeld is uiteraard, bij de uitoefening van hun ambt). Mij lijkt zoiets vanzelfsprekend, maar wie uitgerekend daartegen bezwaren heeft, moet met argumenten afkomen. Zo iemand moet er mij onder meer van overtuigen dat een lid van een assisenjury met een hijab geen enkel probleem stelt.
Dewael stelt daarnaast voor de sluier en vergelijkbare religieuze symbolen in openbare scholen te verbieden. Hij specificeert het niet, maar toch blijkt uit de context van dit debat dat het hier over basis- en secundair onderwijs gaat, kortom over minderjarigen. Dat scholen aan hun leerlingen kledijvoorschriften kunnen opleggen, zelfs een compleet uniform, is in ons land nooit betwist en niemand moet dus beweren dat een dergelijke maatregel niet legitiem kan zijn. Wel blijft de vraag naar de opportuniteit van bepaalde voorschriften.
Aangezien niemand in ons land een algemeen verbod op hoofddoeken voorstelt hoewel krantencommentaren en lezersbrieven soms die indruk wekken lijkt het gewenst onze discussie op het punt van de scholen toe te spitsen.
Jonge meisjes die de hoofddoek dragen, beweren soms dat zij die keuze in volle vrijheid genomen hebben. Ik heb geen reden om aan hun oprechtheid te twijfelen. Wanneer men dan te weten wil komen waarom ze die beslissing genomen hebben, antwoorden ze veelal: ,,God vraagt dat van mij.''
Maar het probleem is hoe zij weten dat God dat vraagt. Zij zijn geen islamdeskundigen en kunnen moeilijk op eigen kracht tot dat inzicht gekomen zijn. Laten we dus niet langer die meisjes lastig vallen, maar ons richten tot degenen die ze geïndoctrineerd hebben: de godsdienstleraars of de imams (de ouders hebben wel een inbreng, maar ook zij kunnen meestal niet autonoom de teksten interpreteren). Op de vraag naar het waarom, antwoorden de imams dat het bevel tot het dragen van de hoofddoek in de koran staat.
Maar dat is in strijd met de waarheid. De koran spreekt niet over een hoofddoek. Men vindt er enkele passussen over de kledij van de vrouw, waarvan niemand de algemene strekking betwist: buitenshuis moet een vrouw zich volledig bedekken, zodat van haar aantrekkelijkheden niets zichtbaar is. Binnen de moslimtraditie was er echter eeuwenlang discussie over één punt: de meerderheid vond dat ook het gezicht bedekt moest zijn (bijvoorbeeld de boerka of de Arabische niqab ); volgens een minderheid (de hanefieten) mochten het gezicht en de handen zichtbaar blijven (bijvoorbeeld de chador). Wanneer het lichaam volledig of bijna volledig bedekt is, heeft het geen zin over een aparte ,,hoofddoek'' te spreken: dat doet de koran dus ook niet.
Imams die letterlijk dat boek willen volgen, moeten dus aan de meisjes een van die twee types aanraden. Nu zie je soms een vrouw met een hijab en een nauwsluitend broekpak of een jeans. Dat is totaal in strijd met de geest van de koran.
Maar als ze volledig eerlijk willen zijn, moeten de imams aan de meisjes uitleggen dat God in de koran ook het volgende zegt: God heeft de man boven de vrouw bevoorrecht (Soera 4, 34); de vrouw mag alleen met haar man seksuele betrekkingen hebben, de man met een onbeperkt aantal vrouwen (S. 23, 1-6); de man kan zijn vrouw verstoten, het omgekeerde is niet mogelijk (65, 1); de vrouw krijgt de halve erfenis van de man (S. 4, 176); een getuigenis van een vrouw is maar half zoveel waard als dit van een man (S. 2, 282); de vrouw moet gehoorzaam zijn aan haar echtgenoot (S. 4, 34); bij blijvende ongehoorzaamheid moet de man zijn vrouw slaan (S. 4, 34).
Zo komen we tot de kern van dit hele debat. Deze ,,zeven discriminaties'' van de vrouw staan met een volstrekte duidelijkheid in de koran; maar even duidelijk is dat ze radicaal in strijd zijn met de Rechten van de Mens. Men kan van ons niet verwachten dat wij een godsdienst in onze tijd als respectabel beschouwen, wanneer hij deze zeven discriminaties in stand wenst te houden.
Maar dat hoeft eigenlijk niet. Zoals het met de bijbel gebeurd is, kan men bepaalde teksten als tijdsgebonden interpreteren, zodat ze in een moderne samenleving niet meer van toepassing zijn. Vertrekkend van de vroege Mekkaanse soer's die zowel op het literaire als op het humane vlak van een hoog niveau zijn kan men een versie van de islam ontwikkelen die ook in onze tijd nog velen in positieve zin kan inspireren. Maar dan moet men afstand doen van de gedachte dat de loutere verwijzing naar een korantekst een voldoende grond zou leveren voor een gebod of verbod (hoofddoek/homoseksualiteit).
Wie deze weg van de mensenrechten inslaat, kan er niet omheen dat vooral de kledijvoorschriften van de koran hun tijd hebben gehad. Hun grondslag is namelijk dat de vrouw als vrouw, met al haar aantrekkelijkheden, er alleen voor haar eigen man is. Voor de rest van de gemeenschap is zij een wezen zonder lichaam, of zelfs zonder gezicht De man daarentegen kan zich wel ten volle in zijn wereld uitleven. Kan iemand hierin iets anders zien dan onderdrukking en grove discriminatie? De eerste geëmancipeerde islamvrouwen hebben het afleggen van de sluiers dan ook niet alleen als een symbool, maar ook als een wezenlijk onderdeel van hun bevrijding ervaren.
Beide aspecten zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden.
De verantwoordelijken voor de islamgemeenschap moeten beseffen dat als ze vasthouden aan de letter van de koran in verband met kledij, ze onvermijdelijk suggereren dat ze ook de ,,zeven discriminaties'' van die koran in stand willen houden.
Sommige zogenaamde progressieven vinden dat deze discussie slechts om een lapje stof gaat; ik hoop dat dit standpunt alleen aan verregaande onwetendheid te wijten is. Want het gaat om de vraag of wij samen met moderne moslims aan een mooie maatschappij kunnen bouwen, waarin iedereen gelijk is en iedereen als volwaardig mens tegenover zijn medemensen kan staan. Dan wel of wij tegen mensen die een letterlijke interpretatie van de koran voorstaan, moeten zeggen: hier scheiden onze wegen, bij ons gaan de mensenrechten voor. Kortom, het gaat over de keuze tussen de islam en de hoofddoek.