De onbestaande moraal van Herman De Dijn

Etienne Vermeersch

Een van de bekende 'drogredenen' in de toegepaste logica, is het 'stroman-argument': men geeft een simplistisch beeld van het standpunt van de tegenstrever en gaat daar dan dapper tegen te keer. Hoewel in mijn artikel van 1979 uitdrukkelijk stond dat een uitvoerige uiteenzetting over mijn ethiek meer nuancering zou vergen, blijven Buekens en De Dijn me een 'utilist' of 'consequentialist' noemen (DM 31/1). Ik ben dat niet, zelfs niet in een 'eudemonistische' of 'rule-utilitaristische' zin.

Uit het boek dat ik met Johan Braeckman publiceerde, De rivier van Herakleitos (2008); uit mijn recente De ogen van panda (2010) en uit het boek met Dirk Verhofstadt Een zoektocht naar waarheid (2011), dat volgende maand verschijnt, blijkt dat mijn ethiek veel complexer is. De Dijn suggereert dat ik in '79 begrip betoonde tegenover pedofielen en er nu tegen fulmineer. Maar toen, zowel als nu, verzette ik mij radicaal tegen dwang en machtsmisbruik. De uitdrukkelijke voorwaarde voor de toelaatbaarheid van seksuele handelingen was: "Wanneer dit gebeurt op vrijwillige basis, door personen die zelfstandig kunnen beslissen... wanneer daardoor niemand wordt geschaad." Tot driemaal toe herhaalde ik dat we over die drie voorwaarden bij minderjarigen geen zekerheid hadden en dus geen definitief positief oordeel konden vellen. (zie: etiennevermeersch.be) In de meeste gevallen die professor Adriaenssens aanhaalt, hebben we de morele zekerheid dat aan die drie voorwaarden niet werd voldaan. We hadden toen wel weet van sommige oneerbare handelingen van priesters, maar niet van de ernst en de omvang ervan. Vooral wisten we niets van het schandelijke gebrek aan verantwoordelijkheidszin van de oversten.

Herman De Dijn heeft kritiek op de grondslagen van mijn ethiek, hoewel hij die niet kent. Ik ken de zijne ook niet, maar uit zijn tekst leid ik af dat hij morele oordelen velt op basis van 'traditie' en 'intuïtie'. Maar welke traditie, welke intuïtie? Een universele intuïtie en traditie plaatste de vrouw millennialang in een ondergeschikte positie tegenover de man. Tot ca. 1950 vond nagenoeg iedereen in Europa homoseksualiteit immoreel en zelfs misdadig. Voor de belangrijkste figuren op filosofisch, godsdienstig en burgerlijk vlak, was tot in de 17de eeuw de slavernij 'intuïtief' volledig aanvaardbaar. De doodstraf voor minderjarigen is nu nog in de VS bij de meerderheid 'traditie' en 'intuïtie'. Bouwt men zo een humane moraal op? Tradities kunnen evolueren, geeft De Dijn toe, maar volgens welke criteria? Als de meningen verdeeld zijn, heeft de traditie tegen elke abortus en tegen elke euthanasie dan de voorkeur? Of moet iedereen de intuïtie van De Dijn volgen? Kannibalisme kan volgens hem niet. Wel, enkele jaren geleden hebben, na een vliegtuigongeval in de Andes, enkele mensen zich kunnen redden door vlees van de dode passagiers te eten. Ze dachten vermoedelijk aan de vrouw en kinderen die ze bij hun dood zouden achterlaten en zo konden ze hun intuïtieve afkeer overwinnen. Ze wogen de 'gevolgen' van de ene keuze tegen die van de andere af. Wisten ze veel dat ze zich volgens De Dijn schuldig maakten aan 'consequentialisme'.

Voor iemand die in een ethisch hoogstaand milieu is opgevoed, is het nuttig een zekere intuïtie te hebben: een 'habitus' noem ik dat; en zonder ernstige argumenten moet men ook niet van een traditie afwijken. Maar morele problemen stellen zich juist wanneer die habitus en die traditie door nieuwe denkbeelden of feiten in het gedrang komen. Je verdedigt een traditie niet door naar die traditie zelf te verwijzen. Daarvoor zijn argumenten nodig: feitenkennis, onderzoek van de gevolgen van bepaalde beslissingen, vergelijking met overkoepelende waarden, enz. Collega De Dijn heeft het met dergelijke nuances blijkbaar moeilijk, maar inderdaad: "al het voortreffelijke is zowel moeilijk als zeldzaam".

Etienne Vermeersch, professor emeritus UGent.