Waar komt de idee van een ziel vandaan?

Etienne Vermeersch

De ziel, een fictief product van menselijke noden en behoeften doorheen de geschiedenis. 

Bij de kultuurvolkeren waarmee wij het dichtst verwant zijn bestaat er vanaf het begin van hun literatuur een "atman" (adem) in het Sanskriet, een "psychè" in het Grieks, een "anima" in het Latijn, een "ruach" in het Hebreeuws, een "aralou" in het Babylonisch, enz..

Oorspronkelijk betekent dit waarschijnlijk de adem die karakteristiek is voor iemand die leeft en die hij bij zijn dood uitblaast. Dus een soort levensgeest. Stilaan is daar de gedachte bijgekomen dat daar iets van blijft bestaan in een soort onderwereld; maar die psychè of ruach heeft in die onderwereld geen positieve kenmerken, het is een soort bestaan van negaties: het kent niet het licht, niet de jeugd, de kracht, het inzicht, zelfs geen echt bewustzijn. Zowel bij Homerus als in het Oud Testament is er aan dat bestaan dus niets positiefs: het vertegenwoordigt niet de ware persoonlijkheid van de mens.

Rond de 9de eeuw v.C. is er in Indië en iets later ook in Griekenland bij sommigen het idee ontstaan dat die geest kan herboren worden in een ander levend wezen. In Griekenland leefde die gedacht in het Orphisme en bij Pythagoras: daaruit groeide de opvatting dat ze ook voor ons leven bestond, een soort eeuwig bestaan had en dus iets goddelijks was.

Vermoedelijk is Plato de eerste die deze ziel identificeerde met onze ware redelijke persoonlijkheid, waardoor het bestaan van die ziel belangrijker werd dan ons aards bestaan. Deze idee staat aanvankelijk los van de gedachte (vermoedelijk Zarathoestra) dat er een leven na de dood is dank zij een wederopstanding van het lichaam. In het Judaïsme is deze gedachte rond de 6de eeuw v.C binnengedrongen en is hier en daar vermengd met de gedachte aan een onsterfelijkheid via de redelijke ziel; in het "apokriefe" boek Wijsheid is deze onsterfelijke ziel belangrijker dan de opstanding. In het Christendom werd de combinatie van de twee ideeën sterker en sterker: onsterfelijkheid van de ziel en wederopstanding van de lichamen.

Door allerlei andere associaties is de volledige geschiedenis van dit zielsbegrip heel wat complexer geworden dan ik het hier uitleg. Zo wordt vaak, ook nu nog, een aspect van de persoonlijkheid: datgene waarop onze piëteit zich richt, verbonden aan het lijk, en daarna aan het graf: dat gebeurt zelfs in verband met honden en katten. Bij de volkeren die balsemen (Egypte) blijft die associatie zelfs verbonden aan dat gebalsemde lijk zelf, waaraan men dan een soort onsterfelijkheid toekent en soms aan de afbeelding ervan. En er zijn nog heel wat andere aspecten: zo werden reeds bij de Grieken, fenomenen van "uittreding" (niet alleen bij bijna-dood-ervaringen) met het zielsbegrip verbonden. Hetzelfde geldt voor het verschijnen van spoken, enz. enz. 

-----------------

Vermeersch zijn licentiaatsverhandeling voor de studie Klassieke Filologie handelde over het zielsbegrip en de ontwikkeling van het denken over het leven na de dood. Hoe grondig hij zich erin verdiepte, mag blijken uit de tekst "Van dodencultus naar christelijk onsterfelijkheidsgeloof" (zie ook zijn online hoorcollege "Het Hiernamaals", uitgegeven bij Home Academy).