Het eerste jaar dat ik samen met deze briljante student heb meegemaakt, was een van de belangrijkste van mijn leven en we hebben er beiden een levensbeschouwelijke ommekeer meegemaakt.
Etienne Vermeersch
Prof Etienne Vermeersch' toespraak tijdens de uitvaart van zijn goede vriend Prof Hugo Van den Enden:
Bij de uitvaart van Simone, de betreurde vrouw van Hugo, had hij mij gevraagd een tekst voor te lezen die hijzelf geschreven had; ik heb daar een paar details aan toegevoegd zonder hem ontrouw te zijn, en hij apprecieerde dat. Voor hetgeen ik vandaag moet zeggen om hem te gedenken, sta ik er alleen voor, maar ik meen dat het mijn opgave is hier getuigenis af te leggen van wie hij geweest is. Om hem trouw te blijven zal ik ook hem zoveel mogelijk zelf aan het woord laten.
Hugo Van den Enden is geboren in Antwerpen op 27 juni 1938. Hij volgde de humaniora (Grieks-Latijnse) bij de Jezuïeten in het Xaveriuscollege (Borgerhout) en studeerde daarna Germaanse filologie en Wijsbegeerte aan de Gentse Universiteit. Zijn eerste leermeester was professor Uyttersprot, die hij erg waardeerde - en die waardering was wederzijds. Daarna was de confrontatie met de professoren Apostel en Kruithof voor zijn verdere ontwikkeling beslissend.
Als tiener en als jonge student, ging zijn belangstelling overwegend uit naar de literatuur, vooral de Duitse, en naar de muziek van Wagner. Zowel het muzikale als het muziektheoretische werk van die componist kende hij reeds in de humaniora door en door. Hij was al vroeg ongelovig geworden en zijn wereldbeschouwing als eerstejaarsstudent was sterk door Goethe bepaald en, onder de hedendaagse essayisten, door de gebroeders Jünger, vooral Friedrich Georg, over wie hij een voortreffelijke licentieverhandeling zou schrijven.
Het is niet onbelangrijk daarop te wijzen omdat zijn latere ontwikkeling naar een eerder neo-positivistische visie op wetenschap en wijsbegeerte helemaal niet geduid kan worden als een gebrek aan vertrouwdheid met de artistieke en 'geesteswetenschappelijke' tradities. Wel integendeel.
Ik heb Hugo leren kennen in het academiejaar 59-60; we volgden toen de eerste kandidatuur Wijsbegeerte, maar ikzelf voltooide daarnaast ook mijn licentie Klassieke Filologie, en hij voltooide tegelijk zijn eerste licentie Germaanse Filologie.
Het eerste jaar dat ik samen met deze briljante student heb meegemaakt, was een van de belangrijkste van mijn leven en we hebben er beiden een levensbeschouwelijke ommekeer meegemaakt.
We hadden toen bij Leo Apostel en Jaap Kruithof seminaries over kennisleer, antropologie en ethiek. Die twee jonge professoren stimuleerden ons om bijna wekelijks ‘papers’ te schrijven waarin wij een standpunt moesten formuleren over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ik probeerde de problemen te benaderen vanuit een toen nog gelovige achtergrond; maar dat lukte niet en hij poogde het vanuit zijn Goethiaanse Weltanschauung.
Hij deed dat met een verbluffend talent, maar ook hij kwam tot de bevinding dat een strenge argumentatie op deze wijze niet mogelijk was. En zo groeiden wij in een vinnige maar vriendschappelijke confrontatie meer en meer naar elkaar toe via een analytische en neopositivistisch getinte wijze van denken. Tegen het einde van dat jaar hadden wij onze eigen wijsgerige persoonlijkheid ontwikkeld - ik was intussen ook ongelovig geworden - maar tevens hadden we een terrein gevonden waarop we elkaar voor de rest van ons leven konden stimuleren en waarderen. Ik ben daar nog altijd heel dankbaar voor.
Na zijn licentie Germaanse werd hij voor enige tijd leraar: hij moest immers vrouw en kinderen onderhouden en er was nog geen assistentenplaats vrij. Toch bleef hij zich als filosoof ontwikkelen en hij interesseerde zich voor de ethisch-politieke kwesties die toen aan de orde waren. Kruithof en Van Ussel, die de discussies over jeugdseksualiteit en contraceptie gelanceerd hadden, vonden in hem een actieve bondgenoot, maar al snel verplaatste hij het debat naar een terrein waar ze hem slechts schoorvoetend konden volgen.
Zijn eerste, blijvende, verdienste voor de ethische ontvoogding in ons land, was immers zijn inzet voor de abortuswet. In talloze lezingen en artikels over dit onderwerp maakte hij brandhout van de argumenten van de tegenstanders en dat leidde in 1971 tot het boek “Abortus, pro en contra”, dat ook in Nederland veel succes kende.
Etienne Vermeersch
Zijn eerste, blijvende, verdienste voor de ethische ontvoogding in ons land, was immers zijn inzet voor de abortuswet. In talloze lezingen en artikels over dit onderwerp maakte hij brandhout van de argumenten van de tegenstanders en dat leidde in 1971 tot het boek “Abortus, pro en contra” (Wereldvenster), dat ook in Nederland veel succes kende.
Maar lang voor de abortuswetgeving in België uiteindelijk tot stand kwam (1990), had Hugo zich reeds volop in een nieuwe strijd geëngageerd. In 1983 werd de “Vereniging voor het Recht op Waardig Sterven” gesticht, waarvan hij jarenlang de actieve ondervoorzitter zou zijn. Ook hierover gaf hij talloze lezingen en publiceerde hij artikels, in binnen- en buitenland. Zo ontstond in 1995 “Ons levenseinde humaniseren. Over waardig sterven en euthanasie” (VUB Press). De Belgische euthanasiewet trad in werking op 23 september 2002 en als reactie daarop bracht hij een herziene uitgave van dit boek in 2004.
Zowel de abortuswet als de euthanasiewet beantwoordden niet volledig aan het ideaal dat Hugo voor ogen had. Toch blijft het een feit dat hij de vreugde beleefd heeft de twee belangrijkste doelstellingen op het ethisch-politieke vlak waarvoor hij jarenlang heeft gestreden, in een grote mate te zien realiseren. In beide gevallen, zowel wat betreft de euthanasie- als de abortuswet, mocht hij zonder aarzelen het woord van Goethe (1792) op zichzelf toepassen: “wir sind dabei gewesen”.
In 1983 werd de “Vereniging voor het Recht op Waardig Sterven” gesticht, waarvan hij jarenlang de actieve ondervoorzitter zou zijn. Ook hierover gaf hij talloze lezingen en publiceerde hij artikels, in binnen- en buitenland. Zo ontstond in 1995 “Ons levenseinde humaniseren. Over waardig sterven en euthanasie” (VUB Press)
Etienne Vermeersch
Maar niet alleen op het vlak van de actie heeft hij zijn verdiensten gehad. Naar aanleiding van zijn emeritaat hadden we in 2003 de gelegenheid een aantal van zijn publicaties te bundelen: “Op het scherp van de rede. 40 jaar kritisch denken.” (Garant). Naast de teksten voor een breder publiek vindt men hier enkele strikt wetenschappelijke bijdragen tot de ethiek en de wijsbegeerte, die getuigen van de scherpte van zijn analytisch denken.
Naast zijn magistrale tekst over de vrije wil hoef ik slechts één ander voorbeeld te noemen: zijn analyse van de wetenschapskritiek van de Frankfurter Schule is niet alleen voor deze stroming relevant: een groot deel van het ‘postmodernistisch’ denken kan men met vergelijkbare argumenten ontkrachten;
En ten slotte is er zijn activiteit als professor. Honderden studenten hebben hem meegemaakt als een briljante lesgever en door zijn bijdrage tot de vorming van de leraars Moraal moet, indirect, zijn invloed op talloze jongeren aanzienlijk zijn geweest. Vooraleer ik hemzelf nog een paar keer aan het woord laat, wens ik een belangrijk aspect van zijn levensvisie, zijn onwrikbare vrijzinnige overtuiging via een ander citaat illustreren, zij het dan een citaat uit de Bijbel.
Kort is ons leven en vol verdriet
er is geen remedie als de mens doodgaat
en het is nooit vertoond
dat iemand uit de onderwereld terugkwam
Wij zijn immers maar toevallig ontstaan
en later zullen wij zijn
als waren wij er nooit geweest,
want damp is de adem van onze neus
en het denken is een vonk die springt
bij het kloppen van ons hart.
Is die uitgedoofd,
dan vergaat het lichaam tot as
en de geest vervliegt als ijle lucht.
Onze naam wordt op de duur vergeten
en niemand denkt nog aan wat wij gedaan hebben.
Ons leven gaat voorbij
als de laatste sporen van een wolk,
het lost zich op als een nevel,
die verdreven wordt door de stralen van de zon
en bezwijkt voor haar gloed
Een vluchtige schaduw zijn onze dagen
en ons einde is onherroepelijk,
want het is bezegeld en niemand keert terug.
Vooruit dan, laten wij genieten
van het goede dat we hebben
en meteen van het geschapene profiteren,
nu wij nog jong genoeg zijn.
Laten we ons te goed doen
aan kostelijke wijn en aan parfums
en laat geen lentebloesem ons ontgaan.
Laten wij ons bekransen
met rozenknoppen voordat ze verwelken.
Geen feestwei mag verstoken blijven
van ons plezier.
Overal willen wij tekenen achterlaten
van onze vrolijkheid
want dat is ons deel en dat is ons lot.
Wijsheid van Salomo hoofdstuk 2, vers 1 tot 9
Naast deze diepe overtuiging van de eindigheid van ons persoonlijk bestaan, de afwezigheid van een transcendente god en het besef dat we zelf van ons leven iets moois moeten maken, was er ook een drang om als mens en als filosoof iets te betekenen voor de medemens en de maatschappij.
Ik citeer hem:
“Ik denk dat wij wijsbegeerte wilden bedrijven niet in een ivoren toren, niet puur academisch, met abstracte spelletjes, maar dat wij steeds de wijsgerige reflectie wilden vertalen naar actuele relevante maatschappelijke vraagstukken. Een tweede aspect is dat wij kritische, en uiteraard ook vrijzinnige, rationalisten zijn. Dat wij, in ons onderwijs en publicaties, een voorbeeld willen geven aan onze studenten en aan ons publiek, van hoe men door gebruik te maken van de rede, en uitsluitend van de rede, aan kritische analyse van vraagstukken kan doen. En dat zit helemaal haaks op de evolutie die ik zeer betreur en die nu eigen is aan deze universiteit, dat men mensen pousseert om enkel nog specialistische artikels in internationale vaktijdschriften te publiceren… Dat leidt ertoe dat we specialisten krijgen en geen intellectuelen. Een intellectueel is voor mij iemand die op kritisch rationele basis, maatschappelijk relevante en actuele vraagstukken benadert en die een rol te vervullen heeft van maatschappelijke dienstverlening.”
Ik weet dat dit voor sommigen hard kan klinken maar ik weet ook dat hij het zou geapprecieerd hebben dat ik hem hier die laatste kans geef om die inzichten te verwoorden.
En ik wil nog een stap verder gaan. Zij die het van meer nabij hebben meegemaakt, weten dat de wijze waarop hij naar zijn dood gegaan is, niet strookte met datgene waarvoor hij zo lang gestreden heeft. Daarom dit laatste citaat van hem, zo toepasselijk op zijn eigen sterven.
Velen onder ons weten het. Tengevolge van zware gezondheids-problemen en later, het verlies van Simone, had hij de laatste jaren heel wat van zijn veerkracht en dynamiek verloren, maar wat hij daarvoor realiseerde heeft ertoe bijgedragen het lijden en de wanhoop van veel mensen te verzachten en deze verdienste is een “ktèma eis aiei” een “verworvenheid voor altijd”.
Zonder aanmatigend te willen zijn hoop ik nog eens in zijn naam te kunnen spreken bij het bedanken van een aantal mensen.
Een dankwoord voor de mensen van de Vereniging voor het Recht op Waardig Sterven bij wie hij zich zo goed thuis voelde en die hem gesteund hebben in een belangrijke zingeving voor zijn leven.
Hij zou zeker ook willen dat ik die enkele mensen van de vakgroep en daar rond bedank die hem tot het einde hun genegenheid hebben betuigd.
En natuurlijk zou zijn laatste dankwoord naar zijn kinderen en kleinkinderen gaan die zoveel warmte in zijn leven gebracht hebben.
En, Herwig, heel in het bijzonder bedankt.
Hij wou een filosoof zijn met een streng wetenschappelijke aanpak, die de benaderingswijze van het neopositivisme heel nabij was; maar de vervreemding van een denken dat vooral op zichzelf gericht is heeft hem nooit bekoord. Zoals ‘de kleine Johannes’ wou hij “den killen nachtwind tegemoet (gaan), den zwaren weg naar de groote, duistere stad, waar de menschheid was en haar weedom.” (Van Eeden).
Zo zag hij zijn opgave als filosoof; maar -ik merkte het reeds op - zijn ethiek was niet eenzijdig gericht: als mens wou hij ook met volle teugen van het leven genieten. Een volmaakt evenwicht tussen deze twee strevingen tot stand brengen is allicht voor niemand weggelegd. Maar hij heeft wel zijn best gedaan.
Dank je, Hugo, je hebt je rust verdiend.
Über allen Gipfeln
Ist Ruh.
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde!
Warte nur, balde
Ruhest du auch.
CNN – 03-02-2006 – Flemish newspapers on Friday printed a series of cartoons of the Prophet Mohammad, including those published in a Danish newspaper that have sparked outrage across the Muslim world. Islamic tradition bars any depiction of the prophet, to prevent idolatry. "Right for Satire," said a front-page headline in Het Nieuwsblad. An editorial in the newspaper called the outcry over the cartoons an attack on freedom of expression.
Another Dutch-language newspaper, Het Volk, printed drawings of the prophet by leading Flemish cartoonists and quoted renowned Belgian philosopher Etienne Vermeersch as saying that Belgian papers should publish such caricatures every week "so that Muslims could get used to the idea."
Broadsheet De Standaard reprinted the 12 cartoons from the Danish daily Jyllands-Posten, saying basic values of democracy were at stake. The reaction in the country's French-Language papers was more muted, with La Libre asking "Can Muhammad be depicted?" in a front-page headline accompanied by a silhouette of the prophet. Belgium, divided into Dutch-speaking Flanders and French-speaking Wallonia, is home to a large Muslim community.
(Bolt by the Official Etienne Vermeersch Website)
-------------
De Gentse filosoof ontving diverse verontwaardigde mails uit de hele wereld, nadat hij geciteerd is op CNN. De internationale nieuwszender meldde dit weekend dat De Standaard de omstreden cartoons publiceerde. De zender citeerde ook Etienne Vermeersch uit Het Volk, waar hij zei dat "Belgische kranten elke week zulke cartoons zouden moeten publiceren zodat moslims aan het idee gewoon geraken".
"Dat was een boutade, terloops en humoristisch opgemerkt", zei Vermeersch daar gisteren over. "Ze werd naar voren gehaald en dus een beetje uit haar verband gerukt. Ik wilde vooral aangeven dat de christenen ook aan dergelijke cartoons gewoon raakten in de loop der jaren. En dat dit proces in de islam blijkbaar nog niet op gang is gekomen."
Vermeersch kreeg prompt een tiental heel negatieve reacties per mail, uit heel de wereld. "Ik val al dertig jaar de christelijke kerk aan met heel harde standpunten, maar de commentaar die dat uitlokte, was dat men zou bidden voor mijn bekering."
Ook andere godsdiensten reageren volgens Vermeersch lang niet zo gewelddadig. "Vergelijk het met Afghanistan toen er beelden van Boeddha werden verwoest. Nergens hebben we een agressieve reactie of een betoging van boeddhisten gezien. Terwijl enkele flauwe cartoons in een krant aanleiding zijn voor massaal geweld onder moslims. Er is dus blijkbaar een probleem met de islam: alles waarover men kwaad kan zijn - een recht dat iedereen heeft en dat ik niet betwist - kan ook geweldreacties uitlokken. Dat gaat te ver. Je kunt zeggen dat je het niet met deze cartoons eens bent, maar daar moet het ook stoppen. Er is dringend onderzoek nodig naar het waarom van die gewelddadige reacties."
Vermeersch betreurt het standpunt dat de moslimexecutieve heeft ingenomen. "Ze zouden duidelijk kunnen maken dat het gaat om journalisten die de islam te weinig kennen en die wat overdrijven. En dat er in ons land ook over het christendom cartoons worden gepubliceerd. Ze lijken niet te beseffen dat sommigen door hun standpunt extreem kunnen reageren. De Executieve mag de cartoons uiteraard wel ongepast vinden, maar ze zou het belang ervan moeten reduceren tot wat het maar is."
In een recent opiniestuk over euthanasie stellen heel wat prominenten dat een arts niet kan gedwongen worden om euthanasie toe te passen (DS 17 november 2004): 'De patiënt heeft het recht om aan euthanasie te vragen, maar hij kan niet eisen dat aan zijn vraag wordt voldaan.' Dat is juist. Maar jammer genoeg bevat de rest van hun tekst pijnlijke vergissingen, zegt Etienne Vermeersch.
Hippocrates' probleem
Het gebod "gij zult niet doden" zou aan elke menselijke beschaving ten grondslag liggen. De waarheid is dat bijna alle beschavingen in veel situaties doodslag formeel opleggen. Zo staan er in de bijbel talloze aansporingen tot doden. Denk aan de overspelige vrouw, maar ook aan de man die hout sprokkelt op de sabbat en moet gestenigd worden. Zelfs nu nog zijn er culturen waar eremoord als morele plicht geldt. Sommige intellectuelen weten blijkbaar niet dat men al 63 jaar geleden heeft aangetoond dat het gebod in Exodus "lo tirtsah" niet betekent "gij zult niet doden", maar "gij zult geen moord plegen". Dat wil zeggen dat je niemand mag doden die volgens de regels van de maatschappij niet mag gedood worden, wat nogal evident is.
Het is naïef om problemen van de 21ste eeuw te willen verhelderen met teksten van meer dan 2.000 jaar geleden. De Eed van Hippocrates verbiedt immers ook elke vorm van chirurgie. Onze maatschappij moet, op basis van de waarden die nu voor de meerderheid belangrijk zijn, de normen voor het handelen vastleggen. Terecht onderstrepen de ondertekenaars dat het respect voor de individuele autonomie en vrijheid daarin een centrale rol moet spelen. Maar die autonomie geldt dan blijkbaar niet voor de gewichtigste beslissing die men ooit kan nemen: uit het leven stappen, omdat het op objectieve gronden en in de subjectieve belevenis ondraaglijk geworden is.
Respect is moeilijk
Velen vinden dat ook de ultieme beslissing om van het leven afstand te doen legitiem kan zijn, anderen hebben daar problemen mee. Is het zo moeilijk de opties van de medemens hierin te respecteren? Voorstanders van euthanasie en zelfdoding dringen anderen niets op; waarom moeten de tegenstanders wel hun mening opdringen? Waarom zegt men dat euthanasie uitsluitend de verdwijning van de patiënt op het oog heeft, terwijl men goed weet dat de deernis om de lijdende mens de voornaamste motivering is?
Waarom suggereert men dat grote groepen in de samenleving vinden dat het menselijke leven in bepaalde gevallen geen respect meer verdient, waarbij de problemen rond het embryo en de foetus in één adem vermeld worden met die rond gehandicapten en ongeneeslijk zieken? Kan het nog verwarrender en tendentieuzer? En dan nog de kwetsende uitspraak dat volgens de voorstanders van euthanasie bepaalde mensenlevens minder waarde zouden hebben, hoewel het bij euthanasie alleen gaat over het als ondraaglijk inschatten van het eigen leven.
Sommige intellectuelen weten blijkbaar niet dat men al 63 jaar geleden heeft aangetoond dat het gebod in Exodus "lo tirtsah" niet betekent "gij zult niet doden", maar "gij zult geen moord plegen". Dat wil zeggen dat je niemand mag doden die volgens de regels van de maatschappij niet mag gedood worden, wat nogal evident is.
Etienne Vermeersch
Fun in Fallujah
De ondertekenaars zeggen dat volgens de wet een verzoek van de patiënt geen verplichting tot euthanasie bij de arts inhoudt. Na deze vaststelling, waarover geen discussie bestaat, gaan ze volledig uit de bocht. Uiteraard mag een instelling een arts niet tot euthanasie dwingen, niemand heeft dat ooit beweerd. Maar de auteurs denken dat een instelling een arts wel kan verbieden euthanasie toe te passen.
Euthanasie is slechts aanvaardbaar als zowel arts als patiënt in geweten tot het besluit komen dat het de enige uitweg is. In plaats van die gewetensbeslissing te respecteren, zou een ziekenhuisbestuur - dat bij definitie geen geweten heeft, alleen individuele mensen hebben dat - de arts kunnen verbieden zijn geweten te volgen in de meest aangrijpende en intieme beslissing die hij ooit kan nemen. Dat is een totale negatie van het respect voor de patiënt en voor de arts.
Iedereen neemt aan dat een patiënt het recht heeft een arts te vragen die nooit euthanasie toepast. Maar dat hij zelfs het recht zou hebben te eisen dat in een heel ziekenhuis - of een ziekenhuisnetwerk? - geen euthanasie wordt uitgevoerd, is te gek voor woorden.
Het enige argument dat deze tekst schijnt te schragen, is de suggestie dat de euthanasiewet het respect voor het leven vermindert. Dat is puur speculatieve sociologie, waarvoor nooit een bewijs werd geleverd. De Amerikanen in Fallujah die een adrenalinestoot krijgen bij het doden van hun medemens, hebben nooit over euthanasie gehoord. Als ze onze debatten hierover hadden meegemaakt, zouden ze dan nog meer 'fun' beleven? Ik durf het betwijfelen.
Volwaardige autonomie
De kluisters van de huidige euthanasiewet moeten inderdaad springen. Volwassenen kunnen nu, op eigen verzoek, uit hun lijden verlost worden; minderjarigen niet: die mogen wel zinloos blijven lijden.
Voor mij persoonlijk zou het eindstadium van Alzheimer een ontluistering zijn. Maar de huidige wet laat de uitvoering van mijn wilsbeschikking daarover niet toe. Mag ik die gedachte ondraaglijk vinden?
Medische hulp bij zelfdoding was in België ook voor de wet niet strafbaar, maar er hangt wel een sfeer van onduidelijkheid over. Voor de rechtszekerheid is het beter dat de criteria daarvoor met die van euthanasie worden gelijkgesteld. Hetzelfde zou trouwens moeten gebeuren voor de terminale verdoving, die nu in een juridisch vacuüm wordt uitgevoerd.
Ten slotte zijn we het er allemaal over eens dat we de palliatieve zorg verder moeten ontwikkelen. Maar ieder eerlijk mens weet ook dat, ondanks de beste zorg, de euthanasievraag niet altijd verdwijnt. Laten we, zeker als het over de lijdende medemens gaat, respect hebben voor de waarheid, de hele waarheid en voor de autonomie, de volwaardige autonomie.
Etienne Vermeersch
De auteur is filosoof en emeritus hoogleraar van de Universiteit Gent.
De opvatting dat er een noodzakelijk een nauwe band bestaat tussen godsdienst en ethiek is niet alleen Voltairiaans of Dostojevskiaans ("als God niet bestaat is alles toegelaten"): ze is volgens mij ook fout.
Indien de ethiek het gedurende zoveel millennia zonder godsdienstige ondersteuning heeft kunnen stellen, is er geen enkele reden om te denken dat dit nu, zelfs bij de doorsnee mensen, niet meer het geval zou kunnen zijn.
Etienne Vermeersch
De misvatting die aan de basis van deze meningen ligt, is de overtuiging dat godsdienst en ethiek als van nature iets met elkaar te maken hebben. Historisch gezien is dit onjuist. In de Griekse, Romeinse, Babylonische, enz. godsdiensten vallen de goden niet op door hun ethisch hoogstaande gedragingen. Reeds Xenophanes (6de/5de eeuw v.C.) schreef dat de Griekse goden niets liever deden dan "kleptein, moicheuein te kaiallèlous apateuein": stelen, hoereren en elkaar bedriegen. Niet alleen was er weinig verband tussen godsdienst en ethiek, ook bestond er geen geloof aan een beloning of straf na de dood. Dat geldt niet alleen voor deze godsdiensten, maar ook voor de Israëlitische: het Oude Testament is gedragen door de overtuiging dat er geen beloning of straf na de dood bestaat; dat kan heel gemakkelijk bewezen worden. Pas in het boek Daniël dat dateert van rond het midden van de 2de eeuw v.C., dringt deze gedachte in de Bijbel door. De standaard-overtuiging staat reeds in het boek Genesis: "gij zijt stof en tot stof keert ge terug".
Afgezien van de Egyptische cultuur die een heel aparte ontwikkeling heeft doorgemaakt, kan men zeggen dat alle godsdiensten ter wereld geen algemene beloning of straf na de dood kenden, tenzij zij, direct of indirect beïnvloed zijn door Zarathoestra of door de Upanishaden.
In de loop van het eerste millennium vόόr Christus worden de mensen in verschillende culturen geconfronteerd met de ondraaglijke gedachte dat boosaardige mensen soms een heel succesvol en gelukkig leven hebben en deugdzame mensen soms zeer ongelukkig kunnen zijn.
Dit probleem van het geluk van de bozen en het ongeluk van de goede mensen heeft tot twee oplossingen geleid.
In Indië komt in de loop van de 9de eeuw v. C. de gedachte naar voren (in de Upanishaden, bv. Chandogya Upanishad) dat de mens tijdens zijn leven een soort karma op zich laadt: de gevolgen van zijn goede en slechte daden; je kunt het verdienste of schuld noemen. Na de dood blijft de nawerking daarvan doorgaan en dat leidt tot een wedergeboorte in een toestand - beter of slechter - die door dat karma wordt bepaald. Dit is een meesterlijke oplossing voor het probleem van het geluk van de bozen: wie in dit leven onschuldig lijdt, moet beseffen dat hij dat te wijten heeft aan het negatief karma van een vroeger leven en kan de hoop ontwikkelen dat, als hij deugdzaam wordt, het in een volgend leven al zoveel beter zal hebben. Op wie gelukkig is en boosaardig, moet je niet jaloers zijn, want er staat hem in een volgend leven nogal wat te wachten. In het Hindoeïsme, maar ook in het Boeddhisme en het Jaïnisme is die basisgedachte (met varianten) overgenomen en heeft zich zo over het grootste deel van Azië verspreid.
De overtuiging dat godsdienst en ethiek als van nature iets met elkaar te maken hebben is historisch gezien onjuist.
Etienne Vermeersch
De andere oplossing komt vanZarathoestra (vermoedelijk ook rond de 9de eeuw v.C.). De basisgedachte is dat er in de wereld twee fundamentele krachten of godheden zijn: de god van het licht, de waarheid, de reinheid, het goede, en de god van de duisternis, de leugen, de onreinheid, het kwade (Ahura Mazda, Ormuzd tegenover Agra Mainyu, Ahriman) en hun volgelingen: engelen en duivelen. Zowel in de maatschappij als in het individu is er een blijvende strijd tussen die twee krachten, waarbij nu eens de ene, dan weer de andere het lijkt te halen. Er komt echter een eindstrijd waarbij de goede god de overwinning zal behalen; al degenen die partij gekozen hebben voor het goede, zullen uit de dood opstaan en de eeuwige beloning krijgen; de bozen zullen gestort worden in de poel van het verderf, de hel (volgens sommige bronnen de totale vernietiging). In sommige bronnen is er ook sprake van een ziel die onmiddellijk na de dood een beloning of straf krijgt; de gedachte van de wederopstanding lijkt echter de oudste en de meest succesvolle.
Mede door de Perzische veroveringen werd deze visie in het Midden-Oosten verspreid en in de loop van de tweede eeuw voor Christus drong ze ook door in het Judaïsme, vooral bij de Farizeeën en de Esseniërs en via hen ook bij Jezus en in het Christendom. De Sadduceeën (de priesters) bleven echter de orthodoxie handhaven en geloofden niet in een leven na de dood.
Na het Christendom werd deze opvatting ook overgenomen in het Manicheïsme en in de Islam. Zarathoestra is dus een van de invloedrijkste figuren uit de wereldgeschiedenis, zoniet de invloedrijkste. Zijn opvatting lost het probleem van het geluk van de bozen op, maar heeft tevens een sterk wervende kracht omdat de mensen worden opgeroepen om zich aan te sluiten bij het leger van de goeden en dat van de bozen te bestrijden (Gott mit uns). Daar staat tegenover dat het een simplistische, ongenuanceerde visie is omdat ze alleen leidt tot eeuwig gelukkigen en eeuwig verdoemden; de Indische oplossing is veel rechtvaardiger omdat men beloond en gestraft wordt, exact in de mate waarin men goed of kwaad gedaan heeft.
Naast de Egyptische traditie moet ik ook nog melding maken van de leer van Platoover de onsterfelijke (eeuwige) ziel die als roeping heeft ooit de vormenwereld te aanschouwen. Ook die opvatting heeft het Christendom beïnvloed, o.m. via het ‘Boek der Wijsheid’ of ‘Wijsheid van Salomo’ (Sapientia Salomonis) vermoedelijk uit de tweede helft van de eerste eeuw v.C..
Slotbeschouwing
Ik herhaal mijn thesis dat de culturen die niet door een van de hier vermelde oplossingen beïnvloed werden, geen algemene beloning of straf na de dood kenden.
De gedachte dat deze culturen dan ook geen ethiek zouden gehad hebben, lijkt mij totaal absurd en strookt niet met de historische feiten. De Romeinen bv. hadden - zeker tijdens de republiek - een strenge moraal zonder dat die door een godheid of een gedachte aan een beloning of straf na de dood moest worden ondersteund.
Het is pas onder invloed van de twee genoemde stromingen dat de gedachte aan een verband tussen godsdienst, eeuwige beloning of straf, en ethiek, ontstaan is.
Indien de ethiek het gedurende zoveel millennia zonder godsdienstige ondersteuning heeft kunnen stellen, is er geen enkele reden om te denken dat dit nu, zelfs bij de doorsnee mensen, niet meer het geval zou kunnen zijn.
Wanneer ik over het bestaan van "God" spreek, preciseer ik altijd dat ik het over "de God van het christendom" heb. Dat heeft uiteraard een reden. De godsbegrippen van de diverse culturen en, binnen onze cultuur, van vele individuen, zijn zo gevarieerd dat daarover in het algemeen in positieve of negatieve zin niets te zeggen valt. Onder degenen die zich nu nog christen noemen, zijn er heel wat die vinden dat ze zelf kunnen bepalen wat christendom is en wat de term God daarin betekent.
Mijn critici vertrekken vaak van een idiosyncratische visie op God en een al even idiosyncratische visie op het christendom ("idiosyncratisch" betekent "heel bijzonder en eigenzinnig"). Meestal expliciteren ze die visies niet, maar zodra ze daar een poging toe wagen, blijkt al snel dat het niet om één (de) "hedendaagse" opvatting gaat, maar over een hele waaier van opvattingen.
Die critici drukken zich dan soms neerbuigend uit over mijn onwetendheid betreffende die actuele stromingen. Maar ik ken natuurlijk Bultmann, Robinson, Tillich, Schillebeeckx, en ga zo maar door; ik ken de opvattingen van talloze exegeten van het Oude en Nieuwe Testament, inclusief die van de meest recente auteurs betreffende het leven van Jezus.
In de meest strikte zin van het woord bestaan er geen absolute zekerheden. We weten allemaal dat een mens in een toestand van krankzinnigheid kan komen waarin hij waandenkbeelden niet van waarheid kan onderscheiden. Zo iemand kun je er op het moment van zijn waan niet van overtuigen dat hij verkeerd zit. Wanneer wat ik nu beleef en schrijf een waandenkbeeld zou zijn, zou ik het zelf niet weten; maar dat geldt voor ieder van ons op ieder moment. Absolute zekerheid kan niemand dus hebben. Het heeft in de praktijk echter weinig zin met deze beperking rekening te houden, want dat zou ons niets vooruit helpen.
Er is niets mis met dat heimatgevoel, die affiniteit met de mensen en het land waar men geboren en getogen is, en ook in de drang tot identificatie met een groep zit een positieve waarde: de neiging tot samenwerking met andere mensen. Maar de sympathie voor het "eigen volk" gaat nogal eens gepaard met een minachtende of zelfs vijandige houding tegenover "vreemden".
Etienne Vermeersch
Aristoteles was al tot de bevinding gekomen dat de mens van nature een sociaal wezen is. Van geboorte tot dood kan hij zich slechts met de hulp van zijn medemensen in stand houden. Maar ook om zichzelf te worden, om een 'identiteit' te vinden, moet hij zich spiegelen aan een groep. Naast die 'identiteitsvorming' bestaat een tweede spontane tendens. In onze jeugd heeft de aangeboren neiging tot exploreren veelal geleid tot een bijzondere band met het terrein van onze eerste zoektochten. Zo'n 'heimatgevoel' betreft de streek, de mensen en de taal van onze kinderjaren.
De ziel, een fictief product van menselijke noden en behoeften doorheen de geschiedenis.
Bij de kultuurvolkeren waarmee wij het dichtst verwant zijn bestaat er vanaf het begin van hun literatuur een "atman" (adem) in het Sanskriet, een "psychè" in het Grieks, een "anima" in het Latijn, een "ruach" in het Hebreeuws, een "aralou" in het Babylonisch, enz..
Wanneer je een fenomeen kunt verklaren door de werking van drie krachten, is het niet nuttig er ook nog een vierde (overbodige) kracht bij te veronderstellen.
Het scheermes van Ockham is een vuistregel die zegt: "je moet het aantal zijnden niet groter maken dan nodig" ("entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem"). Bijvoorbeeld wanneer je een fenomeen kunt verklaren door de werking van drie krachten, is het niet nuttig er ook nog een vierde bij te veronderstellen. Kortom de meest eenvoudige verklaring is meestal de beste. Soms kan dat eens anders uitvallen, maar dan merk je dat wel bij verder onderzoek.
Video: TOESPRAAK Peter SchmidT: event "Vermeersch 80" (2 mei 2014 I UFO-Auditorium UGent)
gesprek over geloof en ongeloof: Tussen ja en neen
Op 15 oktober organiseert de Universitaire Parochie (KU Leuven) een veelbelovend gesprek over geloof en ongeloof tussen de bekende Gentse emeritus Etienne Vermeersch en de Leuvense theoloog Peter Schmidt. Wij spraken met beiden.
CK: Kan je eigenlijk debatteren over geloof?
Etienne Vermeersch: "Voor mij alleszins wel. Het westers geloof, van Zoroaster over het Judaïsme tot de Islam en het Christendom, bevat een grote hoeveelheid cognitieve elementen, tastbare dingen die je als gelovige voor waar moet aannemen. Sinds de opkomst van de moderne wetenschap is dat cognitieve gedeelte wel teruggeschroefd, maar het is er nog steeds. Daar kan je uitstekend over debatteren, in het bijzonder als het gaat over de kerkelijk voorgeschreven geloofspunten. En die zijn er nog heel wat meer dan sommige moderne theologen lief is. Dat is natuurlijk niet met iedereen mogelijk. Met sommige mensen mondt zo'n gesprek snel uit in een zeer emotionele confrontatie. Vooral bij jongeren tref je dat wel aan: je botst op een muur, en een uitspraak van iemand die zich ongelovig noemt, wordt ervaren als een persoonlijke aanval."
Peter Schmidt: "Je moét over geloof spreken. Zolang mensen naar zin en waarheid zoeken, en zolang velen die zin vinden in God, moet er over God gesproken worden. Of de taal daar rijk genoeg voor is, is een andere vraag. Het gaat uiteraard niet om een welles-nietes-debat, en er kan ook niet over alles gesproken worden met strikt rationele middelen. Mijn 'ja' aan God is geen 'wetend ja', zoals ik weet dat twee plus twee vier is. Er komt een moment waarop je een vertrouwenssprong moet wagen, net zoals in een liefdesrelatie. Dat kan je niet expliciteren, maar daarom is het nog niet onbespreekbaar. Alleen is het 'tastend praten', niet 'rationeel weten'."
Ik heb voor mezelf een zingeving gemaakt. Het leven heeft intrinsiek geen zin, maar die moet je er wel zelf aan geven. Ik kan daar op heel concrete grensmomenten op terugvallen, ook in het aangezicht van de dood.
Etienne Vermeersch
Als je je in diep vertrouwen gedragen weet door een werkelijkheid, ook al is die transcendent, dan valt die fundamentele eenzaamheid inderdaad weg.
Peter Schmidt
CK: U noemt zichzelf atheïst, en u gelovig. Wat betekenen die termen voor u, en hoe bent u geworden wat u bent?
Vermeersch: "Een atheïst is diep overtuigd van het niet-bestaan van God. De openbaringsboeken, waarin God aanwezig gesteld wordt, zoals de Bijbel of de Koran, hebben voor mij dezelfde waarde als andere boeken: ze bevatten mooie passages en hoge ethische principes, naast klinkklare onzin en verwerpelijk gedachtengoed. Ik ben religieus opgevoed, ben vijf jaar Jezuïet geweest, en heb twee geloofscrisissen meegemaakt. De eerste, toen ik in het voorlaatste jaar van de humaniora zat, was bijzonder zwaar en ontredderend. De tweede, na mijn uittreden, was eerder geleidelijk. Ik liet mezelf groeien, dacht na zonder te willen forceren, en stelde na verloop van een jaar vast dat ik ongelovig geworden was, heel rustig, heel ongedwongen."
Schmidt: "Niemand gelooft op dezelfde manier. Sommige van mijn atheïstische vrienden verbazen zich over de taaiheid van mijn geloof, terwijl sommige van mijn katholieke vrienden me integendeel wel eens verdenken van ongeloof. Verder evolueert je geloof natuurlijk ook, het is niet statisch. Het is geen 'dingen geloven', maar iets dat groeit tijdens je standing in the world, met een fundamenteel vertrouwen en optimisme. Hoe ik over bepaalde dogmatische elementen denk, heeft daar weinig mee te maken. De Bijbel bevat voor mij geen 'informatie over God'. God is voor mij geen 'ding', geen 'object' van kennis, Hij is, in zekere zin, om het met Eckhart te zeggen, 'niets', Hij beantwoord nooit aan 'iets'. Dat is trouwens de enige manier om geloof en wetenschap met elkaar te laten bestaan. De wetenschap is geen affirmatie of ontkenning van God, terwijl het geloof de wetenschap niet in de weg staat."
CK: Kunt u begrip opbrengen voor iemand die gelovig is, en u voor iemand die atheïst is?
Vermeersch: "Uiteraard wel, ook al is een gesprek niet altijd gemakkelijk. Je moet met een eerlijk en deskundig iemand te doen hebben, en dan kan je een vruchtbaar gesprek verwachten. Peter Schmidt is dat, en dus ben ik graag op de uitnodiging voor dit gesprek ingegaan."
Schmidt: "Je kunt een heel verschillende bottom line hebben, maar dat staat begrip voor redenen en overwegingen niet in de weg. Ik vind contacten met ongelovigen in het algemeen trouwens zeer verrijkend. Ik betreur het dat zowel de Kerk als de humanistische organisaties die contacten niet wat meer aanmoedigen. Het feit dat ik het atheïstisch 'neen' niet kan beamen, doet niets af van de waarde van onderlinge contacten."
CK: Gelovigen en ongelovigen gaan op een verschillende manier om met de grote vragen en de grote confrontaties van het bestaan. Hoe doet u dat?
Vermeersch: "Ik heb voor mezelf een zingeving gemaakt. Het leven heeft intrinsiek geen zin, maar die moet je er wel zelf aan geven. Ik kan daar op heel concrete grensmomenten op terugvallen, heb ik kunnen vaststellen, ook in het aangezicht van de dood. Ik heb op zo'n moment minder behoefte aan de Bijbel dan aan Spinoza. Dat heeft misschien met mijn karakter te maken. Ik hou er niet van mijn emoties te volgen, maar tracht de zaak eerder intellectueel aan te pakken. Dat maakt wel dat ik mensen met angst of depressie moeilijk kan helpen, omdat je dan natuurlijk niet ver raakt met een intellectuele uiteenzetting. Ik heb lang getwijfeld, maar nu twijfel ik nooit meer over de fundamentele stellingname, namelijk dat de christelijke God niet bestaat. Rond ethische kwesties uit mijn eigen of andermans leven, daarrond heb ik natuurlijk wel vragen en twijfels. Maar die zijn er niet rond de uiteindelijke bestemming: als ik sterf, blijft er van mijn persoon niets over, geen ziel die wacht op de wederopstanding."
Schmidt: "Ik vind niet dat ik als gelovige beter 'gewapend' zou zijn tegen dergelijke breekpunten in het leven. Een atheïstische vriendin vertelde me wel eens dat ze vond dat gelovigen zich op zo'n moment minder eenzaam voelen, en dat zal wel zo zijn. Als je je in diep vertrouwen gedragen weet door een werkelijkheid, ook al is die transcendent, dan valt die fundamentele eenzaamheid inderdaad weg. Ik twijfel nooit aan mijn vertrouwen, maar er zijn natuurlijk wel zaken waar ik als gelovige geen antwoord op weet. Het probleem van het lijden bijvoorbeeld, lijden dat de mens zonder enige schuld en zonder eigen verantwoordelijkheid gewoon aangedaan wordt, daar weet ik ook als gelovige geen weg mee. Het verschil zit hem echter in het feit wat je met zo'n vraag doet. Voor een atheïst is het een bevestiging van zijn 'neen', voor mij is het iets dat mijn 'ja' wel in vraag stelt en me tot actie dwingt, maar dat mijn 'ja' niet wegneemt."
23 mei 2002 I Etienne Vermeersch — In 1971 kon ik voor het eerst - samen met professor Clara - in een tv-debat een pleidooi houden voor een euthanasiewet. Nu, een goeie dertig jaar later, is die droom werkelijkheid geworden en de gedachte dat ik daar een steentje toe bij heb mogen dragen, is een bron van grote vreugde. Maar de blijdschap is niet onverdeeld. De kamerdebatten volgen via de website en achteraf de reacties horen, zorgen voor een wrange nasmaak. Dat mensen van mening verschillen, is normaal, maar moet men daarbij de waarheid geweld aandoen?
Men vindt het vreemd dat iedereen toegeeft dat deze euthanasiewet niet volmaakt is. Dat klopt, maar men vindt die onvolmaakt om heel uiteenlopende redenen. Voor mij had (o.m) de strafuitsluitingsgrond voor euthanasie in de strafwet moeten staan - zo had men ook de straffen bij onzorgvuldig handelen kunnen vastleggen. Toch heb ik niet de indruk dat de oppositie juist die onvolmaaktheden wou bijschaven.
*Alhoewel er heel weinig kans is dat een diepgaande aantasting van het kerngebied van de wetenschappen zich nog zal voordoen, kan men niet volledig uitsluiten dat we ons op dit punt zouden vergissen. Daarom en ook wegens het feit dat zoveel mensen in het paranormale geloven, lijkt het nuttig dat een aantal onderzoekers ook op het empirische en het experimentele vlak de beweringen over het paranormale blijven controleren.
Prof. Etienne Vermeersch
Wetenschappelijke apriori's* tegenover het paranormale
In hetgeen volgt pogen we duidelijk te maken waarom het voor iemand met een rationele, wetenschappelijke instelling moeilijk valt om berichten over waarnemingen betreffende paranormale fenomenen voor waar aan te nemen.